Skip to content Skip to sidebar Skip to footer

'De Hoepert'

Column door Maarten Vasbinder

De Hoepert

Eén van de ergste geluiden die de mens kan voortbrengen, is dat van de sopraan, die het net niet is. elke noot is vals en de poging de hoge C te halen, heeft tot gevolg, dat een groot deel van de luisteraars met langdurige gehoorschade blijft zitten. 

Gelukkig spelen dergelijke taferelen zich meestal in huiselijke kring af.

Denkend over die sopraan schoot me plotseling een anekdote te binnen over iets dat zich 60 jaar geleden afspeelde.

Op een dag kwam de chirurg van het plaatselijke ziekenhuis ons huis binnen gestoven. Zijn vrouw was zo’n sopraan en daarbij als echtgenote van de chirurg nog deftig ook. 

Mijn vader, huisarts, had het betrekkelijke genoegen zijn vrouw te begeleiden op de piano, maar gelukkig kwam er tijdens die sessies meestal een spoedgeval. 

Nog nahijgend van de race naar ons huis, zei de chirurg: 

“Willem, voordat je het van een ander hoort, zal ik het je zelf maar vertellen. Mijn vrouw vond het enkele maanden geleden nodig om paardrijlessen te nemen en daar hoort ook een paard bij. 

Dus wij op zoek naar een paard en laten we het geluk hebben, dat een meisje bij ons in de buurt een mooi en tam paardje te koop heeft, omdat ze zelf een ander paard krijgt. 

Om een lang verhaal kort te maken, een paard moet in het paardenfonds en daartoe is een keuring vereist. 

En nu komt het;” 

Inmiddels steeg het schaamrood naar zijn kaken en was een borrel nodig om hem weer bij zinnen te brengen. Hij vervolgde zijn verhaal; 

“Vanochtend kwam er een boertje met een pet op, dat zich voorstelde als keurmeester van het paardenfonds. Hij stelde zich netjes voor en nadat hij me de tijd had gegeven, mijn kennis over paarden te spuien, wilde hij het paard wel eens zien. Mijn vrouw ging het paard halen en de keurmeester liep er even omheen, knikte goedkeurend waarna hij met een ernstige stem zei: “Mooi peertien, best peertien, moar hij het wat.” 

Ik stamelde wat van ‘zo erg zal het toch niet wezen?’, waarop de keurmeester zei: “Dat mut wie dan nog ev’n bekiek’n, loat maar eens stap’n.”

 

Mijn vrouw liep een rondje met het paard en weer klonk: “Mooi peertien, best peertien, maor hij het wat”.

Ik hield het niet meer van de spanning en vroeg wat er dan aan de hand was. “Het peerd het de hoepert, klonk het”. 

De moed zonk me in de schoenen en ik kon nog net uitbrengen, dat ik dat wist, maar dat het in toch zeker in lichte graad was.

“Niks gien groad”, zei de keurmeester, “je het de hoepert, of je het de hoepert niet!” 

Ik dacht dat ik ter plekke een beroerte kreeg en kon nog net uitbrengen, wat is dan de hoepert, beste man?

“Een peert met de hoepert het de steert boov’n de poepert”, sprak de keurmeester plechtig.” 

Dankzij de boom waar ik voor stond viel ik niet om. 

“Je begrijpt, Willem” (zo heette mijn vader) “dat ik liever heb, dat je het van mij zelf hoort.”

“Te laat.”, zei mijn vader, “In de wachtkamer hebben ze het over niets anders.” 

De tweede borrel kwam net op tijd.

U zult zich misschien afvragen wat dat met de huidige problemen te maken heeft. Het antwoord is simpel: “Niets.”

Hooguit kunt u zich afvragen, hoeveel politici en/of ministers weten wat de hoepert is en hoeveel veinzen het te weten.

Als ik me teveel begin te ergeren aan hun incompetentie, denk ik vaak:
“Dat zou wel eens een hoepertman, of -vrouw kunnen zijn.”

 

Dat verlicht.